Een medewerker van een scheepswerf in Zwartsluis, Overijssel, is ontslagen omdat hij te laat terugkwam van vakantie na een auto-ongeluk. Daarnaast is hij door zijn werkgever verplicht om een schadevergoeding van ruim € 9.000 te betalen.
Afgelopen voorjaar verzocht de werknemer om vier weken zomervakantie, maar zijn werkgever wees dit af vanwege te veel werk op de werf. Hij kreeg toestemming om drie weken weg te gaan. Toen de man zijn ontevredenheid hierover kenbaar maakte, werd hij schriftelijk gewaarschuwd voor mogelijke ernstige gevolgen als hij niet op tijd terug zou keren van vakantie. Tijdens zijn reis naar zijn vakantiebestemming in Polen raakte de man betrokken bij een auto-ongeluk waarbij hij licht nekletsel opliep en zijn auto gerepareerd moest worden. Hij stuurde zijn werkgever een medische verklaring over zijn letsel, maar vergat te melden dat zijn auto bij de garage stond.
De werknemer kon zijn auto pas op 16 augustus ophalen bij de garage, waarna hij aan zijn terugreis begon. Omdat hij hierdoor niet op 14 augustus terug was, ontsloeg zijn werkgever hem per direct vanwege ongeoorloofde afwezigheid. De werknemer, die 15 jaar bij de werf in dienst was, ontving geen ontslagvergoeding.
De werknemer was het niet eens met deze gang van zaken en besloot naar de rechter te stappen. Hij eiste een vergoeding vanwege zijn onterechte ontslag. In eerste instantie kreeg hij grotendeels gelijk van de kantonrechter bij de rechtbank Overijssel in Zwolle, die vond dat de late terugkeer niet voldoende ernstig was om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen.
De werkgever ging in hoger beroep. Het gerechtshof in Leeuwarden oordeelde anders en vond dat er geen sprake was van overmacht en dat de werknemer verwijtbaar handelde door niet op tijd terug te keren van vakantie. De rechters namen mee dat de man was gewaarschuwd, hij niet had gemeld dat zijn auto nog bij de garage stond en dat er alternatieve manieren waren geweest om terug te keren.
