Het wetsvoorstel ‘Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’ (VBAR) beoogt helderheid te scheppen in de criteria die bepalen of iemand als werknemer of zelfstandige wordt beschouwd. Het doel is om schijnzelfstandigheid tegen te gaan en zowel werkenden als werkgevers meer zekerheid te bieden over hun rechtspositie.
Het wetsvoorstel ‘Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’ (VBAR) beoogt helderheid te scheppen in de criteria die bepalen of iemand als werknemer of zelfstandige wordt beschouwd. Het doel is om schijnzelfstandigheid tegen te gaan en zowel werkenden als werkgevers meer zekerheid te bieden over hun rechtspositie.
Belangrijkste onderdelen van het wetsvoorstel:
- Verduidelijking gezagscriterium: Het wetsvoorstel specificeert het criterium ‘werken in dienst van’ door drie hoofdelementen te introduceren:
- Werkinhoudelijke aansturing: De mate waarin de werkgever aanwijzingen geeft over de uitvoering van het werk.
- Organisatorische inbedding: De mate waarin de werkzaamheden onderdeel uitmaken van de organisatie van de werkgever.
- Eigen rekening en risico: De mate waarin de werkende de werkzaamheden voor eigen rekening en risico uitvoert.
Deze elementen helpen bij het bepalen of er sprake is van een arbeidsovereenkomst.
- Rechtsvermoeden bij laag uurtarief: Het wetsvoorstel introduceert een rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst bij een uurtarief van €32,24 of lager (peildatum 1 juli 2023). Dit betekent dat bij een dergelijk tarief wordt vermoed dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst, tenzij de werkgever het tegendeel kan bewijzen.
Kritiek van de Raad van State:
De Raad van State heeft op 7 november 2024 advies uitgebracht over het wetsvoorstel en plaatst enkele kanttekeningen:
- Effectiviteit toetsingskader: De Raad betwijfelt of het voorgestelde toetsingskader de beoordeling van arbeidsrelaties daadwerkelijk eenvoudiger maakt en adviseert de effectiviteit en hanteerbaarheid nader te onderbouwen.
- Rechtsvermoeden uurtarief: Er zijn vragen over de effectiviteit van het rechtsvermoeden bij lage uurtarieven en de mogelijke gevolgen hiervan voor de arbeidsmarkt.
Vervolgtraject:
Het is aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om het wetsvoorstel al dan niet aan te passen naar aanleiding van het advies van de Raad van State. Het beoogde tijdstip van inwerkingtreding is 1 januari 2026, mits het wetsvoorstel tijdig wordt gepubliceerd en aangenomen.
Ondertussen zal de Belastingdienst per 1 januari 2025 de handhaving op schijnzelfstandigheid intensiveren, wat betekent dat zowel werkgevers als zelfstandigen alert moeten zijn op de aard van hun arbeidsrelaties.
Voor een volledig overzicht van het wetsvoorstel en de implicaties ervan, kunt u de officiële documenten raadplegen op de website van de Rijksoverheid.